Skip to main content

Ik voel jaloezie wanneer mijn collega Marcel deze zomer voor de tweede keer vertelt dat hij naar de bergen reist. Nota bene vertrekt hij dit keer naar IJsland, het land waaraan ik jaren geleden mijn hart heb verloren. Ik heb er al vier keer een prachtige tocht mogen maken, dus ik mag eigenlijk niet zeuren vind ik zelf. Bovendien gun ik hem deze reis van harte en ik kan met zijn voorpret nu, en zijn verhalen straks, met volle teugen meegenieten. Over mijn gevoelens van jaloezie voel ik schaamte, omdat ik de ander al het goede gun. Maar ik weet ook dat jaloezie en afgunst twee verschillende emoties zijn en dat deze gevoelens mij vooral iets vertellen over mijn eigen verlangen.

Mijn verlangen naar de bergen is nooit ver te zoeken. Dat verlangen naar de bergen werd al gevoed in mijn kindertijd. Met ons gezin reisden we iedere zomer voor drie weken vakantie af naar berggebieden in Frankrijk, Oostenrijk, Zwitserland. Al zaten mijn zus en ik er destijds niet altijd naar uit te kijken. We wilden ook graag eens op strandvakantie. Tijdens zo’n bergvakantie maakten we meerdere tochten. Urenlang klauterend over stenen, springend over bergriviertjes baanden we ons een weg naar bergtoppen, mooie uitzichten of koele bergmeren. In mijn herinnering droeg mijn vader dan een rugzak met eten, water en pakken jus d’orange. Bij de smaak van de zoete sinaasappelsap uit pak kan ik nog steeds terugdenken aan de pauzes zittend op een steen met uitzicht op toppen en dalen. Voor mijn vader waren de bergen het mooiste wat er bestaat. Komende uit een arbeidersgezin zaten vakanties naar het buitenland er als kind voor hem niet in, waardoor de bergen langer een verre droom bleven dan hij gewild had. Toen mijn ouders op huwelijksreis gingen, zag mijn vader voor het eerst in zijn leven de bergen: na een nacht rijden zag hij bij de eerste ochtendzon voor het eerst de Alpen. Hij stapte uit de auto en heeft daar toen urenlang zijn ogen uitgekeken.

In mijn 29e levensjaar maak ik voor het eerst een meerdaagse bergtocht. Vijf dagen loop ik van hut naar hut door het IJslandse landschap. Het was de bedoeling dit alleen te doen, maar al tijdens de eerste kilometers ontmoet ik een groepje Nederlanders bij wie ik me aansluit. Onder wie ook wijlen Willem van Blijderveen, oprichter van de IJslandspecialist en auteur van IJslandse reisgidsen. Willem kent het gebied en wijst me op al het moois, ook wat soms verscholen of nog in het verschiet ligt. Samen kijkend op de wandelkaart vertelt hij tijdens de eerste dag over een berg die we een aantal dagen later zullen passeren. We lopen gedurende deze tocht voortdurend over, op en langs bergen, wat maakt deze specifieke berg nu zo bijzonder dat Willem hier al dagen naar uit lijkt te kijken?

Wanneer er op de vierde dag, na urenlang door een zwart stenig veld te hebben gelopen, een berg opdoemt, is voor mij meteen duidelijk dat dit ‘de berg’ is. Bij het zien van deze berg is mijn niet gestelde vraag direct beantwoord. Het is een berg waar we weliswaar om heen zullen lopen, maar waar we niet omheen kunnen. In het grijze, zwarte landschap steekt hij met zijn groene kleur opvallend af. Deze berg eist alle aandacht op, mede dankzij de ruimte die hij krijgt en de kleur die zichtbaar wordt door de donkere vlakte om hem heen. Zoals mensen in het licht kunnen staan omdat ze doen waar ze goed in zijn en de ruimte nemen om dit voluit te laten zien. Deze berg heet Mount Hattafel, wat letterlijk hoedentafel betekent. Een tafelberg in de vorm van een hoed. Of een berg waar je je hoed voor af neemt en u tegen zegt, zou mijn vader zeggen.

Deze berg komt symbool te staan voor mijn eerste tocht en hernieuwde kennismaking met de bergen. In 2017, 13 jaar later, loop ik de tocht nog eens. Dit keer met een ander bevriend reisgezelschap. Net als Willem destijds vertel ik al dagen over ‘mijn berg’ totdat we hem na een aantal dagen weer passeren. Ik sta daar een tijdje stil, zoals mijn vader destijds uit zijn auto stapte. Ik voel ontzag voor deze berg. Is dat wat mijn vader ook voelde, vraag ik me nu af? Ik kan de vraag niet meer stellen. Net als Willem leeft ook mijn vader niet meer. De berg staat er nog. Of wij daar nu lopen of niet. Dat is voor mij op een of andere manier een rustgevende en geruststellende gedachte. Nu ik hierover schrijf denk ik aan een blog van mijn buurman Helmut Rauschenberg, die onlangs zijn oude klimboom weer bezocht. Hij schreef daarover:“Sindsdien krijg ik om de paar jaar de onbedwingbare behoefte om mij ervan te vergewissen dat zij er nog staat, dat alles in het dal nog in orde is, misschien zelfs dat alles wat elders in de wereld gebeurt er eigenlijk niet toe doet”. Deze zin raakt voor mij een kern. Het zien van deze berg doet mij beseffen dat er dingen zijn die veel groter zijn dan ons mensen en wat ons dagelijks bezig houdt. Het raak voor mij de essentie en het relativeert alles. Onlangs las ik ‘De Fundamenten’ van Ramsey Nasr waarin hij schrijft over gevoelens die hier ook aan raken naar aanleiding van zijn reiservaringen in de poolgebieden. “De schaal was te groot geworden, de gesteentes waren te oud, het landschap te weids, ik bevond mij in een genesis en post-apocalyps tegelijk, was getuigen van zowel mijn herkomst als van buitenaards leven. Maar vooral, ik ervoer tot in mijn diepste vezels dat ik er niet toe deed. Ik was door de dood en onsterfelijkheid getroffen. Ik voelde dat het groter was dan mijzelf en van langere duur dan het leven”.

In gebieden als IJsland voel ik dat ik nietig ben. En daardoor voel ik ook des te meer de noodzaak om zinvol te leven. Het kunnen voelen en in contact zijn met mijn eigen ‘zin en essentie’, daarover gaat mijn verlangen. En ook om dit voluit te leven. Dat is zo makkelijk nog niet. Vaker dan mij lief is, lukt het mij het niet om te volgen wat ik belangrijk en betekenisvol vind. Ik laat me dan, bijvoorbeeld door de angst wat een ander er allemaal van zou kunnen denken of rekening te houden met andermans vermeende gevoelens, afleiden van het pad dat ik wil lopen. En soms lijken mijn eigen doelen te groots, ben ik bang dat het niet zal lukken en vraagt het vertrouwen en volharding om koersvast te blijven. Dan kan ik jaloers zijn op de berg die daar, hoe dan ook en wat dan ook, zo stevig staat. Tegelijkertijd herken ik ook iets in de berg. Want wat voor mij relevant is, is ook als een berg in mij aanwezig. Daar kan ik niet omheen en toont me de weg. Deze ‘essentie’ voel ik sterk in mijn werk binnen NieuweKaders, waar ik mensen mag begeleiden in het vinden van de paden naar hun persoonlijke relevantie. En ik prijs me dan gelukkig dat ik, zoals IJslandspecialist Willem, op mijn eigen manier deelnemers en cliënten de weg mag laten zien naar wat er allemaal nog verscholen en in het verschiet zou kunnen liggen. En ik neem me voor om wat vaker, net als mijn vader destijds, even uit de auto te stappen, om te zien en te voelen in wat voor landschap ik dagelijks loop en hoe indrukwekkend en betekenisvol dat is. Daarvoor hoef ik niet naar de bergen.