“Dat is Roan! Ha Roan!”, roept het kind enthousiast vanuit de passerende bakfiets.
De moeder kijkt om: “Ha Roan”, roept ze ook. En mijn kleinkind, achterop bij mij op de fiets, veert op en roept terug: “hoi Kalle!”.
“Dat is Kalle”, zegt ze tegen me.
“Oh”, zeg ik, “zit hij bij je in de klas?”
“Nee”, zegt ze. “Hij zit in de andere groep, maar hij woont in mijn straat en we spelen wel samen.”
Kinderen die elkaars naam noemen en kennen en deze luidop en vaak vol enthousiasme naar elkaar roepen van achterop de fietsen. Al jaren hoor ik het op het schoolplein waar ik ’s ochtends langsloop om onze hond uit te laten. Het hield me bezig, omdat ik ook iets van ergernis en irritatie voelde als ik het hoorde. Het deed me denken aan de familiefeestjes van vroeger, waar uitgebreid werd gepraat over wie nu wie was en waar woonde en wat daar dan was gebeurd. De gebeurtenis was snel verteld, maar de zoektocht naar de persoon daarachter vaak heel lang. Ik werd daar heel opstandig van: ik wilde het ergens over hebben in plaats van deze omslachtige geografische uitleg van namen, straten, buren en plekken.
Toch, toen mijn eigen kinderen op school zaten vond ik het namen roepen heel normaal en gaf het me zelfs een rustig gevoel: ze horen ergens bij. Jezelf kunnen zijn was belangrijk in de opvoeding van onze kinderen, maar we wilden ook graag dat ze deel uitmaakten van een groter geheel.
En nu is mijn kleinkind dat net op school zit al helemaal betrokken bij dit noemen, namen en antwoordspel. En blijkbaar weet ze dondersgoed wie wie is en waar woont en wat haar relatie met die persoon is.
Zo gaat dat dus, realiseer ik me. Zo word je onderdeel van de groep. Doordat je herkend wordt en je een naam krijgt. En dat je naam genoemd wordt en herhaald wordt. En je naam wordt verbonden aan een plek, in de klas en in de buurt. Je krijgt naam en een gezicht voor anderen. Je geeft stem aan je gedachten en je gevoelens en je laat je stem horen en je neemt en krijgt een plek in de groep. Je hoort erbij, zelfs al heb je een moeilijke plek in de groep: de geïsoleerde of gepeste, en heb je het idee dat je er niet bij hoort. Je krijgt een rol, je neemt een rol en de verhoudingen groeien en ontwikkelen zich. Het aantal systemen waar je bij hoort breidt zich uit en als je vier bent heb je al diverse systemen waarin je functioneert: gezin, buurt, vrienden, school, etc. Soms zie je jezelf terug aan de eettafel en zie je welke rol je had ingenomen.
Een eigen naam hebben en bij de groep horen, twee van de belangrijkste aspecten van het leven: onderscheidend en verbonden zijn. En wat thuis is gestart in je eerste systeem en zich dan razendsnel uitbreid met nieuwe systemen, is de leerschool voor je latere gedrag en patronen. En altijd is het belangrijk dat je naam herkend en genoemd wordt.
Ik denk aan het gedicht van Neeltje Maria Min:
mijn moeder is mijn naam vergeten,
mijn kind weet nog niet hoe ik heet.
hoe moet ik mij geborgen weten?
–
noem mij, bevestig mijn bestaan,
laat mijn naam zijn als een keten.
noem mij, noem mij, spreek mij aan,
o, noem mij bij mijn diepste naam.
–
voor wie ik liefheb, wil ik heten.
Hoe zit dat bij jou? Welke ervaringen neem je mee in het hier en nu en hoe heb jij geleerd over in – en uitsluiten, leiden en volgen, verbonden en autonoom zijn?