Skip to main content

Ik zette mijn schop in de grond en stak het gras af. Hier zou een nieuwe meidoornhaag komen. Het voelde ongemakkelijk en spannend om dit te doen. En niet alleen omdat het een fysiek zwaar werkje was.

Ik keek om me heen of iemand zag wat ik aan het doen was. De hondenuitlaters die langs liepen keken naar mij en naar wat ik aan het doen was. Een enkeling stelde een vraag. “Wat bent u aan het doen? Dit is toch gemeentegrond?” Het was inderdaad gemeentegrond geweest, maar nu niet meer. Bij de koop van ons huis kregen we de kans om een stuk extra grond aan te kopen. De procedures om dit mogelijk te maken liepen al jaren en er waren bezwaren van buurtbewoners geweest. Wij hadden deze discussies niet meegemaakt, en konden profiteren van de uitkomst van dit proces en waren daardoor vrij gemakkelijk eigenaar van deze grond geworden. Toch voelde dit niet helemaal lekker en ondanks dat we nu de grondeigenaren waren, voelde het voor mij nog niet als onze ruimte.

Deze erfafscheiding maken gaf me ambivalente gevoelens. Ik was blij dat we onze tuin verder konden uitbreiden. We zouden met een moestuin beginnen, fruitbomen planten en veel bloemen laten groeien. Deze grond werd toch door niemand gebruikt en wij zouden het bovendien mooier en insect- en diervriendelijker maken. Daarmee kon ik de koop best goed aan mezelf verantwoorden. Toch voelde ik ook het privilege van deze koop. Onze tuin werd groter en het gemeentelijke park een stukje kleiner en dat voelde een beetje als landjepik.

De nieuwe begrenzing die ik aan het maken was, had ook te maken met een gevoel van veiligheid. Het maakte zichtbaar welke ruimte van ons was en welke niet, wie toegang heeft en wie niet. En een stekelige meidoornhaag zou niet alleen een fijne plek zijn voor vogels en insecten, maar ook afwerend werken tegen ongenode gasten.

Dit doet me denken aan een ervaring die ik had met mijn collega. In een opdracht die we samen uitvoerden hadden we de rollen verdeeld. Ik zou de leiding nemen over dit project. Ik merkte echter dat mijn collega steeds het voortouw nam. Hij was me daardoor iedere keer voor met het nemen van initiatief en het doen van voorstellen. Dat irriteerde me en ik was er mee aan het worstelen. De leiding hebben betekent voor mij niet dat de ander geen initiatief neemt, integendeel. Bovendien zag ik dat hij in zijn element was en kon ik me ook goed vinden in de voorstellen die hij deed. Maar door zijn snelheid voelde ik minder de gelegenheid om mijn rol te nemen. Het was iets wat vaker in onze dynamiek gebeurde. Ik liet het een aantal keer passeren en ik merkte dat mijn irritatie groeide. Ik merkte dat ik het spannend vond, maar zei toch wat me dwars zat. Mijn collega schrok, hij had het zich niet gerealiseerd, was blij dat ik mijn gevoelens deelde en zou er rekening mee houden. Ondanks dat het mij een goed gevoel gaf om mijn ruimte in te nemen, voelde ik ook alsof ik iets afnam van mijn collega. Mijn ruimte werd groter en van hem kleiner. De afgesproken rol en taak hielp ons om het minder persoonlijk te maken en fungeerde als een erfafscheiding, een omheining, waarbinnen we samen konden verkennen wat dit bij ons opriep en hoe we dit in de samenwerking wilden doen. Het was zoals de stekelige meidoornhaag, die ruimte geeft aan de kwetsbaarheden en gevoeligheden en tegelijkertijd een grens aangeeft, waar de ruimte voor de een begint en voor de andere eindigt.

Wil je zelf onderzoeken welke rollen jij neemt en hoe jij grenzen stelt? Schrijf je dan in voor Identiteit Leiderschap Relevantie of maak gebruik van de mogelijkheid om je aan te melden voor een gratis coachsessie om te onderzoeken of dit wat voor je is.

 

Fotografie: Herman van Ommen/ Arnhem